De walm van de keizer

De Keizer, een mandarijn die zichzelf te lang had opgespaard alsof overrijpheid een teken van macht was, zat te glimmen in zijn eigen zweet. Een oranje bol die gistte van drift en zelfbeklag, een vrucht die allang van de boom had moeten vallen maar koppig bleef hangen tot hij uit zichzelf begon te rotten. Rond hem hing een walm die niet zomaar rook, maar sloeg en beet en in je longen kroop: oud zweet, bedorven fruit, ranzige kaas, natte hond, en de ijzeren adem van geld dat zo lang in vuile zakken had gelegen dat zelfs ratten het hadden gemeden. Hij rook niet alleen naar bederf, hij was bederf.

Zijn pak was een belediging aan de stof zelf. Te groot, slecht gesneden, een restant uit de jaren tachtig dat zelfs de kringloop had geweigerd. Het hing om hem heen als een vlag zonder mast, een grafkleed dat zichzelf nog net wist te dragen. Uit de te lange mouwen piepten zijn handen: bleke, doorschijnende knuistjes die fladderden als bange motten. Kinderhandjes, zo klein dat ze amper een pen konden vasthouden, laat staan een rijk. Hij probeerde ze te verbergen, maar hoe verberg je een karikatuur.

En boven dit alles bungelde zijn trots: een das, bloedrood en obsceen lang. Een levenloze tong, een vlag voor een rijk van één, een lap bravoure die ver over zijn kruis hing en hem belachelijker maakte dan hij al was.

De vrucht en de aarde

De Keizer haatte de aarde. Hij haatte haar omdat ze hem niet nodig had, omdat ze gewoon deed wat ze altijd deed: groeien, bloeien, ruisen, zingen. Alles wat ademde tartte hem. Alles wat bloeide beledigde hem.

Zijn enige liefde gold het zwarte bloed in haar ingewanden. Dáár zat macht. Dáár zat winst. En dus liet hij stalen fallussen in haar vlees drijven. Roestige boren doorboorden haar korst, staken door haar weefsel, scheurden haar ingewanden open. Rivieren werden aderen vol teer, vogels plakten dicht en vielen met vleugels als klonten asfalt uit de lucht. Bloemen hingen hun koppen niet uit eerbied, maar in een laatste, verstikte buiging.

En de Keizer lachte. Zijn mond een natte snee in zijn oranje gelaat, zijn peuterhandjes driftig telend. Voor hem was de geur van dood de geur van geld. Voor hem was leegte de geur van liefde.

Nepnieuws en de composthoop

Alles wat zijn verhaal brak, werd afgedaan als nepnieuws. Een krantenartikel over de hitte? Nepnieuws. Een rapport over massale vissterfte in zijn teerrivieren? Nepnieuws. Zelfs de stank van zijn eigen lijf: nepnieuws.

En de journaille, die mocht blijven zolang ze hem naar de mond schreven. Wie dat vergat, wie zelfs één komma verkeerd plaatste, werd ontslagen, weggestreept, afgevoerd. Commentaar veranderde in lofzang, onderzoeksjournalistiek in parfumreclame. De kranten stonden vol met echo’s van zijn tweets.

Compassie was in zijn ogen een ziekte. Empathie een schimmel. Wie weende om een boom of een kind werd weggezet als woke afval en naar de Composthoop der Gelijkheid gebracht, achter zijn paleis. Daar werden ze opgestapeld met onverkochte sojamelk en genderneutrale tuinkabouters, om weg te rotten tot mest voor zijn tuin vol vleesetende planten. Bedrijven die over diversiteit durfden praten kregen olie in hun hallen en hun logo’s ingebrand op varkensflanken.

De kapitaal-orgies

De andere leiders kwamen. Bleek, bezweet, handen verstijfd in hun zakken, hoofden knikkend als dashboardpoppetjes. Ja, ja, ja, omdat nee zeggen gevaarlijker was dan oorlog. Ze lieten hem spelen met hun legers alsof het tinnen soldaatjes waren, met hun economie alsof het Monopoly was, met hun volk alsof het pionnen waren.

Wanneer de stank van zijn eigen triomf hem verveelde, nam hij zijn vriend, een vliegtuig vol vrouwen en vloog naar een privé-eiland, een trillende smaragd in een azuren zee. Daar wachtten de baronnen: vettige, bleke lijven, glimmend van angstzweet. Het eiland bood nog onschuld. Bewoners die lachten met hun hele lichaam. Vruchten die vanzelf van de bomen in je mond vielen. Vogels die geen angst kenden. Precies daarom vertrapten zij bloemen, besmeurden zij rotstekeningen met hun afval, lachten ze om de verbijsterde blikken van de bewoners.

En tussen het vernielen door speelden ze golf. Een golfbaan dwars door het paradijs, alsof gras belangrijker was dan regenwoud. De Keizer sloeg mis, keer op keer, maar dat deed er niet toe. Zijn caddie legde de bal gewoon in de hole, waarna hij juichend zijn peuterhandjes hief, alsof hij net de zwaartekracht had verslagen. De scorekaarten werden ingevuld door lakeien die wisten dat een birdie of een eagle niets met vogels te maken had, maar alles met hun baanbehoud. De anderen applaudisseerden gedwee. Niemand durfde te zeggen dat hij niet kon golfen, want de Keizer speelde niet om te winnen. Hij speelde om vals te spelen, om regels te vertrappen, om applaus af te dwingen. Golf was zijn spiegel: een spel waarin verliezen onmogelijk was zolang je de waarheid kon weggooien.

En voor de finale toverde hij kralen en spiegeltjes boven, alsof hij de koloniale grap opnieuw wilde opvoeren. Van mij, leerde hij hen zeggen. Voor een handvol glimmende troep hakten ze hun heilige bomen, verkochten ze hun watervallen, verraadden ze hun geheimen. Hij kocht hun ziel voor een appel en een ei, plantte hebzucht in hun hoofden, wantrouwen in hun harten. Toen de laatste boom viel, steeg hij verveeld weer op, achterlatend een eiland besmet met leegte.

De dans van de apocalyps

De tech baronnen thuis jubelden. Ze likten de modder van zijn schoenen en roemden zijn kleine knuistjes, alsof peuterhandjes werkelijk de wereld konden kneden.

Zijn meesterwerk werd een balzaal, gefinancierd met de leegbloeding van de aarde en de verkoop van onschuld. Een vloer van amber waarin de gezichten van critici verstild schreeuwden, muren van vlindervleugels gevoegd met teer. Een mausoleum van kitsch en grootheidswaan.

En daar zou hij dansen. Alleen. Met zijn rode das die zwiepte als een clownssjaal in een lege circustent. Hij draaide rond in de stank van zijn eigen glorie, een dirigent van de apocalyps die niet merkte dat het orkest allang vertrokken was. En buiten viel de regen zwart, versteenden de bomen, kreunde de aarde. Maar hij danste door. Tot de schimmel hem vrat en er niets meer overbleef dan een plakkerige oranje vlek. Een mandarijn die eindelijk viel, niet uit waardigheid, maar uit rotting.

Naschrift

De Keizer is niet meer. Een verlies, zeggen sommigen. Een opluchting, zeggen de meesten. De mandarijn die zichzelf voor een zon hield, bleek bij nader inzien toch gewoon een stuk fruit dat te lang had gelegen.

Staatszenders spraken plechtig over zijn “visionaire leiderschap”, waarmee bedoeld werd dat hij altijd precies wist hoe hij zijn eigen zakken kon vullen. Buitenlandse collega’s noemden hem een “moeilijke maar onvergetelijke onderhandelaar”, wat zoveel betekent als: een driftig kind dat nooit ophield met schreeuwen tot hij zijn zin kreeg. De kranten, die jarenlang hun voorpagina’s hadden laten sponsoren door zijn woede, schreven nu plotseling dat hij misschien hier en daar toch wel wat al te hard had doorgepakt.

Het volk kreeg vrijaf om te rouwen, al deed niemand dat. In plaats daarvan vierden ze een festival, compleet met mandarijnentaart en een wedstrijd “wie kan het hardst vals spelen met ganzenbord”. De kinderen lachten, de ouderen haalden opgelucht adem, en zelfs de honden in het park roken dat er eindelijk een lucht was verdwenen.

Zijn paleis blijft staan, maar men durft er niet meer in. De geur zit in de muren, in de gordijnen, in de vloerbedekking: een mengsel van zweet, olie, goedkope parfum en pure leugen. Zelfs de schoonmakers hebben hun ontslag ingediend. En zo blijft hij aanwezig, niet als legende, niet als held, maar als vlek. Een plakkerige, oranje vlek die niemand wegkrijgt, hoe hard men ook schrobt.

Alexander Koene

I am a creative entrepreneur dedicated to enhancing our experience on Earth. My mantra is simple yet powerful: "Being happy, while doing good!" I founded BR-ND People and invented the 23plusone method with my business partner Kim Cramer.

https://www.br-ndpeople.com
Volgende
Volgende

Het stervende inbrekersgilde